A

Achter zijn schuchtere blik, ontdekt Lea een sardonische glimlach. In de minuten dat ze diep in elkaars ogen staren voor de verpleegster bij hem is en hem terugleidt naar zijn stoel, lijken de stalen lijnen in het glas onder hun handen te smelten.  

Ze keek recht voor zich uit, met open ogen, maar zag eigenlijk niets.  Met stevige pas liep Lea door de lege en donkere winkelstraat. Haar innerlijke monoloog herhaalde zich iedere tien stappen: ‘Niets nieuws. Wat valt er nog te zeggen? Alles is al gezegd. Doelloze letterfabriek, meer niet. Meer niet. Niets nieuws.’

De bedompte geur van het achterzaaltje dat ze zoëven had verlaten kleefde aan haar huid. Diep van binnen knaagde de eenzaamheid die ze had gevoeld toen niemand haar bijviel of leek te begrijpen waarover ze sprak, aan haar zelfvertrouwen. ‘Dus nu heeft zelfs de literaire verwondering mij verlaten, alles is weg, alles is toch al gezegd, ik zal niets meer schrijven, nooit meer.

Duistere gedachten borrelden steeds evidenter naar de oppervlakte. ‘Ook ik heb niets meer te zeggen. En ik weiger een letterfabriek te worden. Er is niets nieuws, alles is al gezegd. Niets nieuws, nooit meer. Wat heeft het nog voor zin, er is geen zingeving. Klanken, alleen nog klanken, we zijn niets meer dan primaten die een eindeloze reeks letters uitkotsen en daar belangrijk over doen. In eindeloze herhaling, betekenisloos. Ik niet, niet meer. En als ik zelfs niet meer kan schrijven, stop ik ermeel.’

 

Die laatste woorden donderden door haar hoofd. 

Ik stop ermee.’  

Ze hield stil bij de gracht die langs De Grote Kerk stroomde. Een smalle stenen trap leidde haar naar de kade. Verlaten bootjes voor de enkele toeristen die hier wel eens een rondvaart door het middeleeuwse centrum kwamen maken, kwakkelden zacht tegen de bemoste muren. Lea keek naar het lokkende water, als naar een lang verwachte minnaar. 

‘Niets meer. In het water is er niets. Ik stop ermee.’

Ze nam de stap, gewoon een kleine drempel, betekenisloos. Ze voelde geen kou, geen pijn, alleen het verlangen naar de diepte die alles zou bedekken met vergetelheid.

 

Vier keer Vierentwintig uur

Lea knippert tegen het felle licht en knijpt in een reflex haar ogen weer dicht. Een dikke mist plakt aan de binnenkant van haar schedel. In de verte hoort ze gemompel, twee stemmen, een man en een vrouw. Ze kan het niet verstaan, maar het gesmoes irriteert haar. Ze wil geen geluid, ze wil geen licht, ze wil terug, terug naar het niets. Langzaam beweegt ze haar arm om de deken over zich heen te trekken. Voetstappen komen nu dichterbij, de stemmen klinken luider.

‘Ik geloof dat ze wakker is hoor,’ zegt de man. ‘Kijk maar, haar ogen bewegen.’

‘Lea...Lea, hoor je mij?’ vraagt de vrouw. Lea kreunt. ‘Laat me met rust,’ wil ze zeggen, maar de mist is ook in haar mond doorgedrongen en haar tong is verlamd.

Zachte warme handen tillen voorzichtig haar rechter ooglid op. Het licht van het lampje doet pijn.

‘Haar pupil reageert, ze is echt wakker. Ik zal de familie bellen.’

Langzaam dringt het tot Lea door dat ze in een ziekenhuisbed ligt en leeft. 

 

Revalidatie

Een hele stroom mensen, iedere dag. De ochtendzuster, de zaalhulp die haar komt wassen, de broeder die haar bloeddruk meet, de stevige dame achter de ontbijttrolley, de zaalarts, de dame van de medicatie en natuurlijk de psychiater. Dan nog de schoonmaakster en haar moeder die zich geen houding weet te geven. Er komt geen einde aan. Lea snakt naar stilte, maar iedere keer staat er weer iemand aan haar bed die met luide stem informeert hoe het gaat, dat het tijd is voor de volgende pil, dat ze een schone pyjama aan moet, dat ze moet eten. 

‘Shuuuuuttttt uuup!!!’ gilt ze in haar hoofd. Spreken kan ze niet, bewegen amper. In de tweede week dat ze wakker is, komt voor het eerst de fysiotherapeut langs. Hij duwt haar, hij port haar, hij strekt haar benen, buigt haar armen. Lea voelt zich weerloos. De dagen rijgen zich aan elkaar, een benauwende grijze deken van nietszeggendheid, in de eindeloze herhaling die ze zo vreest.

 

Twee maanden

Achter het raam van haar moeders kleine huis op de begane grond staan een stuk of dertig cactussen. Groot en klein, met en zonder bloemen, sommige harig, andere glad met dikke stekels. Lea kent ze nu bij naam door de plastic pinnetjes die haar moeder erin heeft laten zitten.

De Aylostera, Frayleai, de Opuntia, bijna allemaal komen ze uit Zuid-Amerika. Peru, Bolivia, Brazilië.... Lea houdt van de cactussen. Ze ruiken niet. Ze willen weinig. Soms droomt ze weg, zittend in de stoel achter het raam, en denkt dan aan de verre landen waar ze vandaan komen.  Eens per dag loopt ze een blokje om. Of doet ze een kleine boodschap. Lea praat niet. Lea voelt weinig, bijna niets. In de eentonigheid van de dagen en de lange droomloze nachten wordt Lea wel eens wakker. Dan voelt ze bijna wel. Ze voelt iets in haar dat wil ontsnappen.  Een rusteloze draaiende kracht, die een uitweg zoekt vanuit haar bleke slappe lichaam. Het doet haar woelen en zweten. Heel soms streelt ze zichzelf en dan doet ze net alsof ze wel alles voelt, alsof ze een orgasme heeft. Haar lichaam voelt ze wel, maar er is geen connectie tussen haar zintuiglijke ervaring en haar zwarte lege hart. Ze kan zich ook niet meer herinneren dat ze ooit een orgasme had. Of dat de weke nerveuze mannen die ze mee naar huis nam na het literaire café haar ooit hebben kunnen bekoren. Net zoals Lea altijd verlangt naar echte woorden, verlangt ze ook naar echte daden. Maar alles is al gezegd en alles is al gedaan.

 

Ontwaken

In de kliniek die ze wekelijks bezoekt voor haar mentale revalidatie, zit een man bij het raam. Het is een groot langwerpig raam, verdeeld in vlakken door witgeschilderd gietijzer. Hij heeft een grijs trainingsvest aan met een capuchon die hij over zijn hoofd heeft getrokken. Hij kijkt naar buiten, maar het is niet duidelijk of hij ook iets ziet. Op zijn schoot ligt een schetsblok en in zijn roerloze hand houdt hij een zwart potlood vast. Het bovenste blad schreeuwt leegte. In de maanden dat Lea hier komt, heeft ze nooit een streepje of een lijntje gezien. Ze heeft de man zelfs niet zien bewegen. Ze vindt dat fijn dat hij daar altijd zit. Hij biedt houvast in een idiote wereld en zijn raam is het eerste wat haar ogen zoeken als ze komt aanlopen. Zolang hij daar zit, is alles zoals het moet zijn. Ze heeft nooit aan haar psychiater gevraagd wie hij is of wat hij daar doet. Ook het verplegend personeel lijkt zich niet veel van hem aan te trekken. ‘Die zijn druk genoeg met andere interne patiënten,’ denkt Lea.

Vandaag lijkt het alsof de lente is begonnen. Lea stoort zich aan het felle licht van de zon en draagt een zonnebril.  Langs het pad naar de ingang zijn krokussen door de aarde en het gras heen gebroken en wedijveren in geel, paars en wit om de aandacht van de wandelaar. Lea houdt niet van die drukdoenerige plantjes, die zo hun best moeten doen om gezien te worden in hun alledaagsheid. Cactussen zijn veel duidelijker en pretentieloos. 

 

Ze haalt haar neus op als ze langsloopt, alsof aandacht voor de krokussen verraad zou betekenen aan haar cactussen. Desondanks valt haar oog op een gevlekte spreeuw. Hij hipt tussen de bloembedden door en pikt met zijn snaveltje in de losgewoelde aarde. Hij heeft een worm te pakken, die traag kronkelt tussen zijn meedogenloze snavel. Lea houdt haar pas in en kijkt gefascineerd toe. ‘Waarom vliegt hij niet zo snel mogelijk weg?’ denkt ze, als ze ziet dat de spreeuw de worm twee of drie keer op de grond legt en dan opnieuw in zijn snavel neemt. Ze hurkt om goed naar hem te kijken. Zijn ene vleugel ziet er wat gehavend uit. ‘Heeft een kat jou soms te pakken gehad?’ fluistert ze in haar gedachten. De spreeuw gaat onverstoorbaar verder met zijn worm-ritueel. Het verbaast Lea dat hij niet bang is van haar. Een beweging achter een boom verderop trekt haar aandacht. Het is een kat, gehurkt en zwaaiend met zijn staart, klaar voor de aanval. Een ongekende woede borrelt in Lea op. De gebeurtenissen volgen elkaar nu snel op. Lea springt op, schreeuwt zonder geluid, de spreeuw laat de worm vallen en vliegt weg, de kat rent met grote hoge sprongen de andere kant op. ‘Weg, weg jij, weeeeeeg,’ schreeuwen Lea’s zwaaiende armen.

Buiten adem draait ze zich om en keert terug naar het pad dat naar de ingang leidt. Haar ogen zoeken de man achter het raam. Hij zit niet, hij staat. Hij staat daar met zijn mond open, het schetsblok in zijn ene hand en het potlood in de andere en staart naar haar met ronde ogen. 

Hijgend kijkt ze terug naar hem. Beiden bevroren in hun eigen verbijstering staan ze roerloos tegenover elkaar. Hij binnen, zij buiten. En ze zien.

 

Verbinding

Sinds het spreeuw moment begrijpt Lea dat hij op haar wacht. Hij weet precies welke dag het is, want hij staat klaar als ze komt aanlopen. Soms neemt ze een bus eerder. Dan staat ze daar op het lentegras en kijkt naar hem terug. Na een paar weken durft ze naar hem te zwaaien, een kort aarzelend handgebaar. Hij zwaait niet terug, maar legt zijn hand tegen het raam.

‘Dag Lea, fijn je weer te zien. Heb je een goede week gehad?’ zegt de verpleegster achter de balie.

Lea knikt. ‘De dokter is er nog niet, je bent een beetje vroeg, neem maar alvast plaats in de activiteitenkamer.’ Lea spreekt niet, dat gaat nog steeds niet. Ze weet niet eens meer hoe het is om letters over haar tong te voelen rollen. Tijdens de therapiesessies schildert en tekent ze met de activiteitenbegeleidster. Soms schrijft ze de antwoorden in een schrift als de psychiater haar moet evalueren en haar allerlei vragen stelt. Lea doet braaf wat er wordt gevraagd, te moe om zich te verzetten. De rituelen hebben geen enkele betekenis voor haar.

De activiteitenkamer is nog leeg. Lea kijkt naar de volgende zaal door de grote glazen deuren, naar de stoel voor het raam. Haar hart klopt iets sneller als ze ziet dat hij er al zit. Roerloos, zoals altijd. Achterin loopt een jonge zuster. Lea loopt naar de glazen deur en legt even haar hand tegen het warme gewapende glas. Het is net alsof de man zijn oren spitst. Van dichtbij is hij minder kleurloos dan veraf. Hij heeft een dikke bos donkerblond haar,  Een beetje warrig gaat het alle kanten op. Zijn hoodie hangt met een kinderlijke onschuld in zijn nek. Met een korte stoppelbaard, eerder van het nog niet scheren dan een doelbewuste slaapkamerlook, is hij best knap. Het schetsblok is nog steeds leeg.

‘Zoals er niets meer te zeggen is, is er ook niets meer te tekenen. Alles is al getekend, er is nog steeds niets nieuws,’ denkt ze.

Hij kijkt op, naar de deur. Tussen de contouren van haar hand op het glas, glimlacht ze naar hem. Hij glimlacht terug.

 

Contact

Lea neemt de week daarna een heel uur eerder de bus. Ze gaapt. Van slapen is niet veel gekomen vannacht. Ze denkt telkens aan zijn glimlach en aan het lege blaadje op het schetsblok. In het gras langs het pad zijn de krokussen uitgebloeid en proberen hun verlepte bruine kopjes te verbergen voor de bleke ochtendzon. ‘Net goed, jullie hebben niets bijzonders.’

Lea stapt stevig door tot ze het raam kan zien. Hij zit er al en kijkt naar buiten. Haar hart slaat over als hij opstaat en zijn hand op het glas legt. Ze zwaait naar hem en hij wenkt haar.

‘Lea, je bent alweer te vroeg!’ zegt de verpleegster achter de balie verbaasd. Lea gebaart naar de activiteitenzaal. ‘Wil je al naar binnen? Moet je wel nog even wachten daar.’ 

Lea wacht ongeduldig bij de deur tot de verpleegster op de knop drukt om hem open te laten gaan. Hoofdschuddend kijkt de wit geklede struise vrouw haar na als ze snel naar binnen glipt.

Ze rent bijna, de lege activiteitenzaal door, rechtstreeks naar de grote klapdeuren die haar scheiden van zijn dagverblijf. Zodra haar gezicht achter het gepantserde glas verschijnt staat hij op en loopt op haar af. Hij is kleiner dan ze dacht, net zo lang als zij. Door het glas heen kijken ze naar elkaar, verlegen en niet goed wetend anders te doen dan hun handen tegen elkaar aan op het glas te leggen.

Als ze ziet dat hij daar staat, laat de verpleegster aan zijn kant van de zaal laat bijna het blad met glazen uit haar handen vallen.

‘Daniel, wat is dat nu?’   

Achter zijn schuchtere blik, ontdekt Lea een sardonische glimlach. In de minuten dat ze diep in elkaars ogen staren voor de verpleegster bij hem is en hem terugleidt naar zijn stoel, lijken de stalen lijnen in het glas onder hun handen te smelten.  

 

Verlangen

In het smalle bed in de meisjeskamer bij haar moeder ligt ze nog uren wakker. In het witte plafond boven haar hoofd herkent ze de nakende bladzijde van zijn schetsblok. 

‘Er staat niets op, maar ik herken je verhaal, Daniel, ik weet wat je zegt. Daniel, Daniel,’ gonst het door haar brein.

Voor het eerst sinds het incident met het water, ergert ze zich aan de stroperige tijd die haar vastketent aan de kleurloze dagen. Ze telt de minuten die haar nog scheiden van het volgende bezoek. De lakens onder de zware deken verfrommelen onder haar gewoel. Ze kan haar benen niet stil houden, getergd door een branden in haar dijen, verlangend naar verlossing, verlangend naar hem. Pas in de vroege ochtend realiseert ze zich dat ze voelt. 

 

Ontsnapping

Ondanks haar vermoeidheid van de slapeloze nacht, is haar geest uiterst scherp. Zorgvuldig neemt ze nog een keer alle details door. De bustijd, de loopafstand, welke verpleegster achter de balie zal zitten, de dikke zwarte stift in haar tas.

Ze herhaalt de route die ze zal nemen in de activiteitenzaal, achter de tafeltjes langs – geen stoelen opzij schuiven vanwege het geluid – niet recht voor de deur staan. De enige twijfel die ze heeft is of hij op tijd zal klaarstaan, of hij haar op tijd zal zien en of hij net zo geruisloos naar de deur kan komen.

Ze hoop dat hij haar telepathisch nu al kan horen, dat hij weet dat ze voor hem komt en wat ze wil.

Onder haar kalme uiterlijk, draait haar verlangen overuren en denkt ze de tijd vooruit.

Daniel staat al voor het raam als ze de hoek om komt. Lea staat even stil op het gras, opent haar tas, haalt de dikke stift tevoorschijn en houdt deze goed zichtbaar omhoog. Daniel knikt als ze eerst op zichzelf wijst en dan naar de glazen deur achter hem.

Zonder obstakels staat ze vijf minuten later voor de glazen deur, onopvallend links. Ze schrikt als ze ontdekt dat Daniel naar de verpleegster toeloopt, aan haar mouw trekt en naar de deur wijst.

‘Ach, jullie kennen elkaar?’ zegt ze. ‘Wil je even bij de deur staan?’ Hoewel hij niet knikt, begrijpt ze toch dat hij ja zegt en loopt met hem mee.

Minutenlang staan ze met de handen tegen het glas. De verpleegster staat er glimlachend bij.

Daniel breekt zich los van haar blik, draait zich om naar de verpleegster en wijst op haar sleutel.

Ze kijkt vertwijfeld om zich heen, duidelijk in dubio of ze moet toegeven aan deze zeldzame pogingen tot communicatie en lijkt dan te beslissen dat het geen kwaad kan. Om zich heen spiedend stapt ze naar voren, zoekt de sleutel aan de kettingbos en draait het slot open. 

‘Even dan hoor, kom jij maar aan deze kant,’ lispelt ze naar Lea.

Lea glipt door de deur en drukt zich tegen de naastliggende muur.

Met bonzend hart neemt ze de stift uit haar jaszak. Daniel gaat naast haar staan. Alsof een middelpuntvliedende kracht ze daar tegen de zijkant van het leven heeft gedrukt. 

Angstig maar zonder aarzelen vinden hun handen elkaar. Ze drukt de stift in zijn hand, Daniel draait zijn gezicht naar haar toe, staart diep in haar ogen en knikt. De verpleegster lacht vertederd en loopt naar de achterzijde van de zaal om ze wat privacy te gunnen.

Nu Daniel, nu moeten we het doen,’ al weet ze niet zeker of ze dit in haar hoofd zegt of hardop.

In een vloeiende beweging trekt ze haar sweater over haar hoofd en biedt ze haar lichaam aan aan de bevende handen van Daniel.

De dop valt met een zachte tik op het linoleum, de sterke geur van de zwarte inkt is bedwelmend.

De koude tip van de stift zwiert over haar rug, over haar buik en haar tepels. Lea drukt haar dijen tegen elkaar aan, een aanzwellend genot verwelkomend.

Zonder stoppen tekent hij haar vol. Iedere keer dat de stift haar huid raakt, weet ze dat hij het is die haar aanraakt. Even stopt zijn hand. Het koortsige vuur in zijn ogen zegt haar precies wat haar te doen staat; ze knoopt snel haar broek open en trekt haar onderbroekje naar beneden. Daniel valt op zijn knieën en snuift haar vochtig warme geur.

Op het moment dat hij met de stift haar schaamlippen opent en een  A over haar clitoris heen tekent, schreeuwt Lea haar eerste geluid: ‘AAAAAAAAA.’

 

De verpleegster heeft inmiddels alarm geslagen. Twee krachtpatsers in strakke witte uniformen trekken Daniel en Lea uit elkaar.

 

Twee weken later

Ze staat halverwege het grasveld en kijkt naar boven. Hij wacht op haar, al weten ze allebei dat Lea niet meer naar binnen mag. Hij legt zijn hand tegen het koude glas.

Met zijn andere hand kan hij nog net zijn schetsboek omhoog houden voor de verpleegster komt kijken. Het contrast tussen het witte papier en de grote zwarte A resoneert in haar hart.

‘Nieuw,’ denkt ze, ‘zo is het nog nooit gezegd.’

Met een levenskracht die ze niet eerder voelde, lacht ze hardop. Ze hoort het niet, maar aan het schokken van zijn schouders en zijn witte tanden weet ze dat hij ook lacht.  Net zolang tot hij van het raam wordt weggetrokken. Hoewel de tekeningen op haar lichaam vervagen, voelt ze iedere zwierige streep en de A nog branden op haar huid.

Reactie schrijven

Commentaren: 2
  • #1

    Fenne (zondag, 18 november 2018 15:27)

    Wauw!

  • #2

    Jor Adam (donderdag, 22 november 2018 13:02)

    De gave om het geschreven woord zeggingskracht te geven.

    Dat heb jij Liza.

    Dankjewel